Sinds ik limonade maak, meet ik alles op mijn limonadeschaal. Bij alles wat ik doe en denk, vraag ik me af of het limonade is. En hoe limonade dan precies. Op een schaal van 1 tot 10. De afgelopen weken stonden in het teken van afscheid. Afscheid nemen van iemand doet pijn. We noemen dat citroen. In die pijn blijven hangen maakt zuur. Ik houd niet van zuur.
We hebben met een ritueel afscheid genomen. Afscheidsbrieven geschreven en die in een papieren bootje op de IJssel laten wegdrijven. Het bootje dreigde om te vallen, het bootje dreigde op de kant te botsen, het bootje had gewoon even tijd nodig om te wennen aan het gewicht van ons in woorden vervatte afscheid en aan het deinen van het koude IJsselwater. Met de ondergaande zon op de achtergrond verdween ons bootje vol afscheid, dreef verder de IJssel af tot we ‘m niet meer konden zien. Er ging iets troostends uit van het nastaren van dat wegdrijvende bootje in de verte. Daarmee is de pijn niet weg. Maar de constante zure smaak wel.
Ik vroeg me dus af hoe limonade dat was, zo’n afscheidsritueel. Ik denk dat het hoog scoort op mijn limonademeter. Want zo’n ritueel geeft afronding aan. Je erkent de pijn en het verdriet, maar kiest ervoor om het los te laten en verder te gaan. En dat is, wat mij betreft, heel erg limonade.