Ik mocht vandaag in stilte door de uiterwaarden van de IJssel lopen. Slenteren over de strandjes, bijna met mijn schoenen in het water, klauteren over de stenen, wegzakken in grasgrond en koeienvlaaien en stappen over distels en brandnetels. Met een lekker zonnetje in de rug. Heerlijk. En tegelijkertijd ook niet. Want terwijl ik daar zo liep en probeerde alleen maar te genieten van de stilte in mezelf en de geluiden van vogels om me heen, merkte ik hoe moeilijk ik dat vond: ZOMAAR genieten.
Meteen zocht mijn hoofd verwoed naar woorden om dat genieten in te vangen, voor een blog, een verhaal, een gedicht, en datzelfde hoofd zocht verwoed naar beelden, om te tekenen, schilderen, om het moment toch vooral vast te leggen. En daarmee plaatste ik iets tussen mezelf en de ervaring in. Een obstakel. Ik sleepte mezelf weg bij het simpelweg genieten van de rust en schoonheid van die wandeling. Hoe stom is dat!
Nou ja, en wat er vervolgens gebeurde hoef ik denk ik al bijna niet meer op te schrijven, je ziet ‘m vast wel aankomen. Ik werd een beetje boos op mezelf, vond er van alles van dat ik niet in staat was om zomaar te genieten, zonder doel, woordeloos, en in die irritatie dreef ik steeds verder weg van de aanvankelijk zo mooie ervaring. En uiteindelijk was ik nog slechts een hoofd dat naar beneden gericht gefocust was op het ontwijken van koeienstront. Terwijl de zon volop scheen en reigers boven mijn hoofd druk in de weer waren met van alles en andere vogeltjes zongen als onze piepende buggy maar dan mooi op elkaar afgestemd. Zet toch alsjeblieft dat hoofd uit, dacht ik nog, maar toen waren de trappen van de spoorbrug al reeds in zicht. Het was te laat.