Aldus spreekt Wibo Kosters:
Er zit een kokmeeuw boven op een relatief ongeschonden wit standbeeld van Jacob Jordaens. Mijn vrouw en ik zien hoe de meeuw geïnteresseerd het passerende verkeer gadeslaat. Het is een mooi gezicht; de kleine kokmeeuw staat als een zwierig hoedje op het krullenkapsel van de in steen gevangen kunstschilder. Ik pak mijn camera uit mijn tas om een foto van het tafereel te maken. De meeuw wacht tot ik heb aangelegd en vliegt dan weg naar een dakrand verderop. Van daar af bekijkt hij hoe ik mijn camera terug in de tas stop om vervolgens weer plaats te nemen op het hoofd.
Nu dichten wij mensen aan dieren (en dingen) vaak menselijke eigenschappen toe en menen we te weten dat honden trouw zijn en katten hooghartig. Vossen hebben streken, en ezels zijn koppig. Antropomorfisme heet deze manier van denken. Ik als eigenaar van Willy de wonderkat weet zeker dat hij een heleboel minder gunstige eigenschappen heeft als luiheid en gulzigheid, maar wetenschappers (mannen in witte jassen ergens) zeggen tegenwoordig dat ik dat fout heb. Het is een vorm van projectie. Toch geloof ik niet dat het zo simpel is; dat de eigenschappen die wij aan dieren toekennen alleen een vorm van wishful thinking zijn. Ik zou eerder zeggen dat het gedrag van dieren ons een spiegel voorhoudt, dat ze ons de kans bieden ons eigen gedrag te herkennen.
Zo zou ik kunnen volhouden dat als een kokmeeuw wegvliegt precies op het moment dat ik een foto wil maken dat louter toeval is. Maar als je zo’n schattig meeuwtje als een soort omgekeerde pierrot op een beeld ziet zitten, dan is het toch veel romantischer om te geloven dat het een vrolijke plaaggeest is die een spel met je speelt? Anders was dit toch een armzalig verhaal geweest? Ik weet zeker dat, als meeuwen zouden kunnen lachen, hij het gedaan had.